Artikelen over bijen

 

1.  Kunnen bijen nadenken over hun eigen gedrag?

2.  Blootstelling aan zeer geringe hoeveelheden van imidacloprid maakt honingbijen zeer vatbaar voor parasieten   

3.  Een tijdelijk verbod op bepaalde bestrijdingsmiddelen.

4.  Vlinders in Diergaarde Blijdorp.

5.  Biologische controle van varroamijten in bijenvolken.

6.  Neonicotinoiden en neurotoxische insecticiden.

7.  Fungiciden als mogelijke oorzaak van bijensterfte.

8.  Onderdrukking immuniteitssysteem.

9.  Blootstelling aan neonicotinoiden tijdens de zwangerschap kan de ontwikkeling van de hersenen 

     negatief beïnvloeden.

10. De teelt van de honingbij.

11. Internationale honinghandel.

12. Maken erfelijke eigenschappen een bij tot individu? En is dat nuttig? 

13. Stuifmeel? Geen bij kan zonder!

14. De aardhommel, een succesvolle bestuiver maar ook een exoot.

15. Honingsoorten met bijzondere eigenschappen.

16. Stuifmeelpollen als voedingsmiddel voor de mens.

 

1. Kunnen bijen nadenken over hun eigen gedrag?

Tekst: Henk van der Scheer en Ardine Korevaar.

Uit: Bijenhouden magazine, 10e jaargang, nr 5., augustus 2016 

 

Honingbijen hebben een uitgebreid gedragspatroon, zoals lopen, vliegen, klimmen, waarnemen en leren.

Lange tijd verschilden wetenschappers van mening welke delen van het gedragspatroon waren aangeleerd en welke waren aangeboren.

Wel waren ze het erover eens dat ze waarschijnlijk niet nadenken, aldus Randolf Menzel, emeritus-hoogleraar neurobiologie en gedrag honingbijen aan de Vrije Universiteit van Berlijn (Menzel, 2015a).

 

Het bijenbrein is klein en gevuld met ongeveer een miljoen neuronen (zenuwcellen), maar ten opzichte van andere insecten behoorlijk groot. De zogenaamde paddenstoel lichamen van het bijenbrein, welke wel 300.000 neuronen bevatten, lijken veel, vooral visuele, informatie op te nemen en te rangschikken tot 'kennis', die de bijen gebruiken om een voedselbron te kiezen en te vinden.

Deze 'denk' functies, die veel complexer zijn dan het simpelweg reageren op een prikkel, werden eerder alleen aan zoogdieren, inclusief mensen, toegedacht. Maar net als mensen hebben bijen een korte- en een lange termijn geheugen. Ze slaan gedurende hun hele leven gegevens op. Hoewel normaal gesproken het denkvermogen en de stressbestendigheid bij het ouder worden ook bij een honingbij achteruitgaan, is die achteruitgang bij winterbijen (*) niet geconstateerd.

Integendeel, het brein van de oudere bijen kan zelfs weer jonger worden als er taken gedaan moeten worden die bij een jong brein horen. 

Er zijn 8 eiwitten geïdentificeerd die bij deze verjonging betrokken zijn en dan rijst direct de vraag of deze eiwitten ook bij zoogdieren, inclusief mensen, een rol in "breinverjonging' kunnen spelen. 

Door waarnemen kunnen honingbijen leren. Onder natuurlijke omstandigheden doen ze dat op twee manieren:

- door overdracht van informatie tijdens het dansen en 

- door te oefenen in het visueel waarnemen van de route tijdens het vliegen in het veld.

 

Overdracht van informatie tijdens het dansen:

Uit onderzoek van Karl von Frisch weten we dat haalbijen hun kennis over een voedselbron doorgeven aan hun collega's door middel van dansen.

De rondedans geeft voedselbronnen dichtbij huis aan en de kwispeldans geeft voedselbronnen verder weg aan. 

De geïnteresseerde bijen volgen de dansers en weten zo in welke richting en op welke afstand vanaf het nest de voedselbron zich bevindt.  Tevens krijgen ze tijdens het dansen de geur mee van het voedsel waarom het gaat. Met de dansinformatie vliegen haalbijen ruwweg in de richting en de afstand aangeduid in de dans, maar in de buurt van de bron aangekomen, gaan ze af op de geur van het voedsel. Overigens letten de volgens van de dansende haalbijen wel op de kosten en baten die de dansinformatie aangeeft. 

Naarmate een voedselbron verder af ligt, wordt er minder intensief gedanst. Honingbijen gaan liever naar een dichtbij gelegen aantrekkelijke voedselbron waarvoor intens wordt gedanst dan naar een ver afgelegen voedselbron waarvoor wat minder nadrukkelijk wordt gedanst (Al Toufailia e.a., 2013).

 

Door te oefenen in het visueel waarnemen van de route tijdens het vliegen in het veld:

Bij mensen en andere zoogdieren, ook bij vogels en reptielen, weten we dat individuen gebruik maken van een zogenaamde mentale kaart om de omgeving te leren kennen. Zo'n mentale kaart geeft aan hoe een individu de ruimtelijke (geografische) omgeving structureert en een representatie maakt van vooral de opvallende kenmerken van het landschap.

Menzel (2015b) vermoedt dat ook honingbijen gebruik maken van zo'n mentale kaart bij het navigeren naar voedingsbronnen. Dat 'maken' van zo'n mentale kaart gebeurt al bij het invliegen van jonge bijen voor hun nestplaats. Die mentale kaart wordt uitgebreid met nieuwe beelden naarmate bijen verder van het nest af vliegen.

Tijdens een reis naar een voedselbron moeten bijen redelijk nauwkeurig kunnen navigeren. Daartoe gebruiken ze hun aangeboren zonnekompas en inwendige klok. Dat laatste is nodig, doordat de stand van de zon ten opzichte van de richting naar de voedselbron tijdens de dag verschuift van oost naar west door de draaiing van de aarde. 

Het blijkt dat jonge haalbijen de eerste 3 tot 5 vluchten verderaf van het nest nog geen voedsel verzamelen, maar zich oriënteren op de omgeving en hun zonnekompas en inwendige klok kijken. Als dat geregeld is zijn ze in staat om snel hun nest terug te vinden.  

 

* Winterbijen worden geboren in de maand augustus/september en blijven de gehele winterperiode, zo'n 6 maanden, leven. Zomerbijen daarentegen leven maar zo'n 6 weken! Dit ten gevolge dat de winterbijen bijna passief zijn vanwege de koude buiten temperatuur en de zomerbijen actief zoeken naar nectar, water, stuifmeel, enzovoort in de warme zomerperiode.

2. Blootstelling aan zeer geringe hoeveelheden van Imidacloprid maakt honingbijen zeer vatbaar voor parasieten.

Auteur: Henk Tennekes

Uit: het Buckfast bulletin, september 2013

 

Door twee onafhankelijke groepen (Alaux et al. in Frankrijk en Pettis et al. in de VS) is aangetoond dat blootstelling aan uiterst geringe hoeveelheden van het neonicotinoide insecticide Imadacloprid honingbijen zeer gevoelig maakt voor de darmparasiet Nosema. Deze onderzoeksresultaten sluiten aan bij de publicaties van de toxicologen Henk Tennekes en Francisco Sánchez-Bayo over de grote overeenkomsten in het dosis-werkingsprofiel van kankerverwekkende stoffen en neonicotinoide insecticiden. Gevreesd moet worden dat een veilig blootstellingniveau voor neonicotinoiden bij insecten en andere geleedpotigen in feite niet bestaat, en dat iedere hoeveelheid gif is voor deze organismen.

Het ultieme bewijs voor de bepalende rol van het neonicotinoide insecticide Imidacloprid bij de sinds enkele jaren sterk verhoogde bijensterfte wordt geleverd door met wiskundige vergelijking, die het verband beschrijft tussen de blootstellingconcentraties en blootstellingtijd totdat een dodelijke werking optreedt.

Het feit dat deze moeilijk afbreekbare insecticiden overal in het milieu voorkomen, maar ook in tuin, landschap en bosbeheer worden gebruikt, brengt het grote gevaar met zich mee dat insecten populaties door de giftige werking van neonicotinoiden overal sterk zullen afnemen.

Zie ook: Boerenlandvogels

 

3. Een tijdelijk verbod op bepaalde bestrijdingsmiddelen.

Auteur: A.H. de Witt

Uit: het Buckfast bulletin, september 2013

 

Vanaf 1 december 2013 zijn een drietal neonicotinoiden verboden voor gebruik gedurende een periode van twee jaar. Het betreft imidacloprid, thiamethoxam en clothianidine. Deze stoffen staan al gedurende langere tijd onder verdenking van het mogelijk mee veroorzaken van de wereldwijde sterfte van de honingbij. De eindstemming hierover had plaats op 29 april 2013.

Daarmee is "tijd gekocht" waarin er verder onderzoek naar de bijensterfte kan worden gedaan en kan er mogelijk een uitsluiting van deze stoffen als medeoorzaak van de bijensterfte plaats hebben. Dat neemt niet weg dat zowel de bodem als het oppervlaktewater nog lange tijd verontreidingd kunnen zijn met deze zeer slecht afbreekbare stoffen.

 

Pesticiden worden beschouwd als één van de verschillende factoren die verantwoordelijk kunnen zijn voor de afname in aantal bijen. Andere factoren zijn parasieten, andere ziekteverwekkers, gebrek aan veterinaire medicijnen en soms ook wel hun misbruik, de manier van imkeren en omgevingsfactoren zoals het ontbreken van de juiste habitat, voedsel en klimaatsverandering.

 

4. Vlinders in Diergaarde Blijdorp.

Auteur: Jeanette Verdonk

Uit: het Vlinders bulletin, mei 2014

 

De grootste vlindertuin van Europa.

Met de opening van Amazonica in april 2013, was Blijdorp ineens een tropische biotoop en een bijzondere beleving rijker.

Mensen zien, horen, ruiken en voelen dat ze in het Amazonegebied zijn terechtgekomen. Je ziet de prachtig gekleurde Zuid-Amerikaanse vlinders rondvliegen, je hoort water stromen, je ruikt bloemen en je voelt de tropische warmte.

De drijfbladeren van de Victoria Amazonica (de grootste waterlelie in de wereld met een diameter van ongeveer 3 meter, heeft een 4 tot 10 cm hoge rand en kunnen per blad ongeveer 40 kg dragen aan gewicht), de piranha's en sierlijke zoetwaterroggen horen hier thuis, maar de vlinders spelen uiteraard een hoofdrol.

Met haar uitstraling, materialen en vorm past Amazonica naadloos in de natuurlijke sfeer van Diergarde Blijdorp. 

 

Verzorger Louwerens-Jan Nederhof is van het begin af aan betrokken bij het opzetten van het nieuwe vlinderparadijs:

 

"We zijn begonnen met zo'n 20 vlindersoorten die relatief makkelijk te kweken zijn en tegen wisselende klimaatomstandigheden kunnen, zoals de blauwe azuurvlinders, uilvlinders en diverse soorten passiebloemvlinders. Elke week worden er vlinderpoppen besteld bij een erkende kwekerij in Costa Rica. 

Dit soort ptojecten draagt bij aan lokale bewustwording voor de natuur. Door de vlinders in hun natuurlijke omgeving te kweken worden de plaatselijke populaties beschermd. Uiteindelijk leveren de vlinders meer inkomsten op dan de productie van tropisch hardhout en is de lokale bevolking hiermee beter geholpen". 

 

Uit de verstuurde poppen komen vlinders die ongeveer 4 tot 6 weken leven. Berekend was, dat er binnen een maand na opening 2000 vlinders zouden vliegen en dat lukte. Van mei tot oktober kweekt Blijdorp zelf passiebloemvlinders. De omstandigheden blijken zo gunstig dat sommige vlinders, zoals de uilvlinders, spontaan eitjes zijn gaan leggen. Het is de bedoeling om het aantal vlindersoorten in de toekomst uit te breiden met kleinere en kwetsbaardere soorten, zoals de glasvleugelvlinder. Daarvoor moet de beplanting wel hoger en voller zijn geworden en moeten er meer bloemen bloeien.

Het hele jaar door staan er planten en bomen in bloei. Zeer herkenbaar zijn de Lantana's, een tropische pioniersplant die in variabele kleuren voorkomt en waar de vlinders nectar uit halen. Opvallend zijn de prachtige rode bloemen van de roos van Venezuela en de rode vruchten van de Orleaanboom.

 

Milieuvriendelijke koepel van Amazonica

Met een overspanning van 56 meter overdekt de koepel het tropisch regenwoud. Door de ragfijne houten structuur in combinatie met luchtkussens en de glazen gevel aan de oostzijde, dringt het daglicht tot diep in het woud door. Hiermee wordt voor de opwarming van de tropische wereld optimaal gebruik gemaakt van onze natuurlijke lichtbron.

De geodetische (= koepelvormig gewelf) koepel is zeer milieuvriendelijk en duurzaam door de lage milieubelasting bij de productie: het hout met FSC-keur is een product dat groeit in duurzaam beheerde bossen zonder de energie en grondstoffen van de aarde uit te putten. De extreem efficiente constructie in bolvorm zorgt ervoor dat er met een minimum aan materiaal en energie een maximum aan volume wordt gerealiseerd.

 

5. Biologische controle van varroamijten in bijenvolken.

Auteur: A.H. de Wit

Uit: Buckfast Bulletin nr. 109, 1 juni 2014

 

De paring van de Varroa Destructor-mijt, een ectoparasiet van de honingbij, heeft plaats in de verzegelde broedcel van zijn gastheer en wordt getriggerd door een vrouwelijk seksferomoon dat bestaat uit drie vetzuren en hun respectievelijke ethylesters. In een laboratorium onderzoek bekeken we interacties tussen het nageslacht van een varroa vrouwtje 11 dagen nadat de gastheer gesloten werd en in de afwezigheid en aanwezigheid van het seksferomoon en konden duidelijk aantonen dat mannelijke mijten niet in staat waren onderscheid te maken tussen geslachtsrijpe dochters en hun oudere of onvolwassen en niet-geslachtsrijpe vrouwtjes wanneer ze aan dit feromoon werden blootgesteld. Daar kwam nog bij dat paringpogingen in de aanwezigheid van het feromoon met normaal geslachtsrijpe vrouwtjes duidelijk korter waren in tijdsduur en dat mannetjes vaak faalden in het uitkiezen van een geslachtsrijp vrouwtje.

 

Om nu het effect te evalueren van de blootstelling aan het feromoon op succesvolle paringen en het aantal zaadcellen dat werd overgebracht onder veldomstandigheden, sproeiden we één van de feromoon componenten, oleinezuur, op een leeg broedraam voordat de gastvrouw (de bijenkoningin) begon met het leggen van eitjes en voordat de varroabesmetting begon en telden de zaadcellen van de dochtermijten op dit raam. We konden aantonen dat het aantal zaadcellen inderdaad waren gereduceerd en dat 20% van de vrouwtjes geen zaadcellen in zich hadden.

Onze gegevens openen nieuwe mogelijkheden en laten een veel belovende stap voorwaarts zien voor biologische controle van varroamijten in bijenvolken.

 

6. Neonicotinoiden en neurotoxische insecticiden.

Auteur:  Ghislain de Roeck

Uit: Buckfast Bulletin nr. 108, 1 maart 2014,

 

Neonicotinoiden behoren tot de klasse van de neurotoxische insecticiden. Ze zijn chemisch verwant aan nicotine. De eerste fase van de ontwikkeling gaat terug tot 1980. Die was in handen van de petroleumreus Shell die de zaak in 1990 doorverkocht aan firma Bayer. 

Neonicotinoiden werden ontwikkeld omdat ze selectiever zijn dan hun voorgangers de organofosfaten en carbamaten. Ze worden rond de zaden gehuld, wat voor het milieu beslist een pluspunt is. Maar er zijn helaas ook de kwalijke effecten op net-geviseerde populaties zoals bijen, vogels, kleine reptielen, e.a.

Neonicotinoiden werken meestal in op het zenuwstelsel van insecten, vaak viseren ze daar de acetylcholinereceptoren, dat zijn eiwitten gelegen op het membraan van de zenuwcellen. Acetylcholine zelf is een neurotransmitter die nauw betrokken is bij de signaaloverdracht vanuit de hersenen via de zenuwcellen naar de spieren (to transmit betekent 'overbrengen'). In de hersenen bevinden zich circuits van zenuwcellen die een groot aantal lichaamsfuncties regelen en tevens verantwoordelijk zijn voor het leer- en communicatievermogen. Het is dus dankzij de acetylcholine en het netwerk van receptoren dat signalen kunnen doorstromen vanuit de hersenen naar de organen waarvoor zij bestemd zijn, bijvoorbeeld naar de vleugelspieren waardoor het insect kan gaan vliegen, of nog, voor wat specifiek de bijen betreft, naar de voedselsapklieren om deze aan te zetten tot het uitscheiden van koninginnenbrij. 

Laat me dit illustreren voor wat imidacloprid betreft. Deze actieve stof bootst de werking van acetylcholine na, maar wordt niet, zoals deze stof, gedeactiveerd door het enzym acetylcholine-esterase. Hierdoor blokkeren de getroffen receptoren met verlamming en dood tot gevolg.

 

7. Funguciden als mogelijke oorzaak van bijensterfte.

Auteur: A.H. de Witt

Uit: Buckfast Bulletin nr 107, 1 december 2013.

Originele bron: Pettis, J.S. e.a. (2013). Crop Pollination Exposes Honey Bees to Pesticides Which Alters Their Susceptibility to the Gut Pathogen Nosema ceranae. PLos one 8.

 

De sterfte onder bijenvolken houdt nog steeds aan. Echte oorzaken zijn nog niet gevonden, hoewel door allerlei onderzoek het net zich wel steeds meer sluit. De verdenking ligt nog steeds op pesticiden, ziekteverwekkers, tekort aan gevarieerd stuifmeel (of een teveel aan eenzijdig stuifmeel), achteruitgang van de bijenweide (habitatdestructie) en klimaatwijziging. 

In juli 2013 werd in het vrij beschikbare online-tijdschrift PLoS one een onderzoek geplubliceerd waaruit naar voren kwam dat er in ieder geval een sterk verband bestaat tussen het eten van met fungiciden (middelen tegen schimmels) doortrokken stuifmeel en het optreden van Nosema ceranae, een darmparasiet. Door gezonde bijen het bewuste stuifmeel aan te bieden in combinatie met Nosema ceranae, bleek dat besmet stuifmeel samenging met een grote gevoeligheid voor de darmparasiet. Tot nu toe werd aangenomen dat fungiciden niet schadelijk waren voor bijen.

 

8. Onderdrukking immuniteitssysteem.

Auteur: A.H. de Witt

Uit: Buckfast Bulletin nr 107, 1 december 2013.

Originele bron: Mason, R. e.a. (2013) Journal of Environmental Immunology and Toxicology 1: 3-12. Immune Suppression by Neonicotinoid Insecticides at the Root of Global Wildlife Declines. 

 

Het hieronder genoemde artikel signaleert een veel verder reikend probleem dan dat van de pesticiden en honingbijen alleen.

In een artikel van R. Mason wordt aangehaald dat bepaalde pesticiden zich onomkeerbaar binden aan bepaalde receptoren. Het artikel handelt over de onderdrukking van immuniteitsreacties t.o.v. infecties. Het gaat dan om de wereldwijde neergang van dieren als honingbijen (besmet met Nosema ceranae), amfibieen (kikkers, salamanders etc. - de larven, maar ook de volwassen dieren die o.a. geparasiteerd worden door bepaalde wormen), vissen (waarbij opgemerkt wordt dat neonicotinoiden door de mazen van de waterkwaliteitsnormen slippen - o.a. in Nederland), vleermuizen (blijken aan het White Nose Syndrome te lijden - een schimmel), vogels (genoemd worden de groenling, de vink, de koolmees en de merel- de laatste lijdt aan een dodelijk virus) en als laatste de groep van de zoogdieren (gewervelden ondergaan meer effecten dan eerst werd gedacht).

Onderzoek naar de menselijke gezondheid en de ontwikkeling van nog ongeboren mensen laat zien dat ook daar nadelige effecten zijn. Ook bij ratten treden na toediening van niet - lethale (dodelijke) doses pesticiden afwijkingen op in hun nageslacht. In alle hier genoemde gevallen is het immuniteitssysteem aangetast. Daarnaast worden ook het gebruik en misbruik van pesticiden en ook de ophoping ervan (vanwege de slechte afbreekbaarheid) in het milieu aan de orde gesteld. 

9. Blootstelling aan neonicotinoiden tijdens de zwangerschap kan de ontwikkeling van de hersenen negatief beinvloeden.

Auteur: Henk Tennekes.

Uit: Boerenlandvogels, vrijdag 02-03-2014.

 

Baby ratten die blootgesteld worden aan nicotine tijdens de zwangerschap lopen meer kansen op leerproblemen. Blootstelling aan nicotine tijdens de zwangerschap leidt tot een teruggang van volwassen stamcellen en een verandering in de synaptische elasticiteit in de hippocampus van het nageslacht, volgens nieuw onderzoek van de Universiteit van Alabama in Birmingham.  Onderzoekers zeggen dat dit een mogelijke oorzaak voor gedragsproblemen kan zijn zoals ADHD, vaak gezien bij kinderen wiens moeder rookte tijdens de zwangerschap.

Een recent Japanse studie toont aan dat neonicotinoiden zoals imidacloprid zich bij ratten precies zo gedragen als nicotine. Dezelfde problemen kunnen dus ontstaan bij blootstelling aan neonicotinoiden tijdens de zwangerschap. 

Neonicotinoide insecticiden gaan een verbinding aan met nicotinenerge acetylcholine receptoren die vrijwel onomkeerbaar is omdat deze stoffen door het enzym acetylcholinesterase niet kunnen worden afgebroken. Deze receptoren zijn betrokken bij cognitieve functies zoals concentratie en geheugen en spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het zenuwstelsel, die bij de mens grotendeels voor de geboorte plaats vindt.

Prenatale blootstelling aan organofosfaat insecticiden, die indirect met nicotinerge acetylcholine receptoren interfereren door remming van acetylcholinesterase, werd onlangs door verschillende Amerikaanse wetenschappers in verband gebracht met verminderende intelligentie bij 7-jarige schoolkinderen.

In de Verenigde Staten werd er een enorme toename van ADHD gezien sinds de invoering van de neonicotinoiden begin jaren 1990.

  • Blootstelling aan neonicotinoiden in zwangerschap

10. De teelt van de honingbij.

Vertaling Geert van Eizinga.

Lezing broeder Adam te Zweden, 1983. Een korte samenvatting.

 

"Met de term teelt wordt meestal selectie en voortplanting bedoeld. Door middel van een verstandige selectie wordt een progressieve verbetering nagestreefd. 

Zoals u wellicht weet heb ik mijn  gehele leven reeds gewijd aan de meer intensieve vorm van teelt van de honingbij. Toen de Isle of Wight-epidemie de oorspronkelijke Engelse -inheemse- bij weggevaagd had, stond het overleven van de imkerij op de Buckfast Abdij op het spel. We hadden een bijenstam nodig die tegen die ziekte bestand was. Dat zulk een mogelijkheid voorhanden was leek duidelijk. De volken die tegen de epidemie opgewassen waren en een zekere mate van weestand lieten zien, waren van Italiaanse of Carnica oorsprong. 

Voor een correct begrip van de problemen die besloten liggen in de teelt van de honingbij dienen we voortdurend de invloed die het heersende milieu en de klimatologische omstandigheden uitoefenen op de erfelijke aanleg van de honingbij, in aanmerking te nemen, evenals de speciale reacties en de problemen die ze met zich meebrengen.

De natuur heeft van oudsher de honingbij geteeld. De verschillende geografische rassen vormen haar handwerk. De natuur heeft nergens en nooit geteeld op de specifieke aanleg om honing te verzamelen, maar altijd uitsluitend op de instandhouding (door voortplanting) en verspreiding. In de constante strijd om te overleven gedurende miljoenen jaren heeft de honingbij een buitengewoon vermogen ontwikkeld om zich aan te passen; een vermogen dat grenst aan het buitengewone. Ze kan evengoed in een spleet van een rots, als in een holle boom wonen en naar het schijnt elk type moderne bijenwoning, waartoe de moderne bijenhouder besluit om hen in onder te brengen.

Voordat we verder gaan dienen we wat meer specifiek op de invloed van de parthenogenesis (*) in te gaan. Darren -de mannelijke bijen- hebben geen vader, alleen een moeder. Door dit feit komt het, dat de mannelijke nakomelingen van een koningin, indien ze voortkomen uit een raszuivere kolonie, ook raszuiver zullen zijn. Daar komt nog bij: als een dar zijn genetische erfenis afleidt van een enkele set chromosomen, dan zijn miljoenen spermatozoiden noodzakelijkerwijze identiek. Dit op haar beurt betekent dat de dochters van één enkele dar genetisch enger verwant zijn aan elkaar dan volle zusters. Ze kunnen in feite vergeleken worden met identieke tweelingen.

Het feit dat een koningin paart met een niet nader bepaald aantal darren betekent heel duidelijk één van de meest effectieve manieren om sterke inteelt te voorkomen. Wanneer we in aanmerking nemen dat de spermatozoiden van een enkele dar alle genetisch identiek zijn, dan kan slechts meervoudige paring met een aanzienlijk aantal darren effectief een tegenwicht bieden aan het extreme risico van inteelt en haar ongewenste consequenties. Er kan met zekerheid van worden uitgegaan dat de meeste bijenhouders een maximum aan haalvermogen als hun exclusieve doel in de teelt zullen aanmerken.

We kunnen aannemen dat wanneer een volk goed presteert, alle eigenschappen die leiden tot een hoge prestatie aanwezig zijn. Een volk dat op een of andere manier gehandicapt wordt door een of andere ziekte of anderszins, of wil zwermen, op geen enkele wijze zijn maximum vermogen aan haaldrift kan ontplooien. 

 

Tot op zekere hoogte zijn we ongetwijfeld in staat om de verschillende genetische factoren, die van economisch belang zijn te intensiveren. We zijn ook in staat om tot op zekere hoogte de niet gewenste te elimineren en een zekere uniformiteit wat betreft vele eigenschappen te verankeren. 

De raszuivere teelt is het voornaamste anker waarop we kunnen vertrouwen om de verkregen voordelen die verkregen werden vast te houden en verzekert de onmisbare stabiliteit en constante aanwezigheid. Het vormt op die manier de basis tot succes in de kruisingsteelt en de syntheterisering van nieuwe combinaties. In feite biedt de raszuivere teelt de open weg tot elke mogelijkheid die de teelt van de honingbij kan bieden.

Anderzijds, zoals maar al te goed bekend is, is het verkrijgen en het in standhouden van een raszuivere stam geen eenvoudige zaak. De intensivering van welke speciale trek vereist een of andere vorm van inteelt.  Zoals algemeen erkend wordt, zal niet elke kruising blijken te voldoen. De rassen of stammen die gekozen worden moeten "passen", moeten met elkaar overeenstemmen. 

In het geval van de honingbij levert reciproque (wederkerige) kruisingen zelden identieke resultaten op, zoals kennelijk wel bij andere levende wezens. De koningin speelt gewoonlijk een dominate rol in de erfelijkheid van de honingbij. Gelukkig maar ligt de keuze die we voor een koningin maken geheel onder onze controle.

Het zal duidelijk zijn dat de invloed die heterosis (**) uitoefent zich niet slechts uitstrekt tot de gewenste eigenschappen, maar ook tot ongewenste. De zwermneiging is er een van. Een basaal instinct als deze, zal, als dit benadrukt wordt door de invloed van heterosis, domineren boven elke andere aanleg dat van invloed is op de haaldrift, met het resultaat dat een eerste kruising (F1 generatie genoemd) haar verhoogde vitaliteit zal verspillen in een tomeloze zwermneiging. Deze extreme aanleg om te zwermen zal grotendeels veranderen in de volgende generatie (F2 generatie genoemd), met het resultaat dat de vermogens die de prestatie uitmaken zich volledig kunnen laten gelden/tot ontplooing/uitdrukking kunnen komen. Wanneer gepaste zorg uitgeoefend wordt in de selectie van de teeltvolken zal geen verval of teruggang in de prestatie van de onderhavige generatie tussenbeide komen.

Natuurlijk zullen variaties in de algeheleprestatie optreden - een fenomeen dat geaccepteerd moet worden bij sterk ingeteeld teeltmateriaal-, maar het totale resultaat en de gemiddelde opbrengst per volk zal substantieel hoger uitpakken in een F2 en een F3 dan in het originele teelt materiaal of bastaarden van twijfelachtige oorsprong.  Slechts relatief weinige F1-kruisingen zijn economisch interessant qua honingopbrengst.


Kruisingen in het algemeen hebben bijna steeds een slechte naam wat betreft hun agressiviteit. Bijna steeds echter zijn daar de darren van de West-Europese groep van rassen of de Apis Mellifera Mellifera de oorzaak van. Darren van deze soort produceren nakomelingen met agressieve aanleg, zelfs wanneer ze gekruist worden met de zachtaardigste stammen. 

Anderzijds weten we ook uit praktische ervaring dat extreme agressiviteit, in een passende aanparing kan resulteren in een F1-kruising met buitengewoon zachtaardige geaardheid. 

Een derde eigenschap, naast de zwermneiging en de agressiviteit, die van eminent belang is en die ook beinvloed wordt door de heterosis, is namelijk de vruchtbaarheid. Naar mijn mening één van de belangrijkste eigenschappen van de honingbij. 

Er zijn vele tegengestelde meningen wat betreft de economische waarde en belangrijkheid van de vruchtbaarheid. Tegelijkertijd kan met niet ontkomen aan het feit dat een zekere mate aan vruchtbaarheid, die past bij een zeker klimaat en milieufactoren en nectarbronnen, de basis vormt tot succes in de bijenteelt. 

Actuele prestaties van een volk worden grotendeels bepaald door de vruchtbaarheids eigenschap. Het zijn gewoonlijk de sterkste volken die de meeste honing halen. 

 

Zoals u opgemerkt zult hebben, heb ik me uitvoerig beziggehouden met de verschillende aspecten en problemen van de kruisingsteelt want dit gedeelte van mijn uiteenzettingen zal ongetwijfeld van de grootste directe waarde zijn voor de meerderheid van de bijenhouders. In dit opzicht heb ik er behoefte aan om nog eens te benadrukken dat de keuze van de teeltmoer van het allergrootste belang is, omdat we met deze keuze tevoren bepalen, welke bij we krijgen en wat deze zal presteren. 

Terwijl de vele voordelen van rassenkruisingen, bezien vanuit het puur practische en economische gezichtspunt, onbetwistbaar zijn, zijn deze voordelen in feite van voorbijgaander aard -ze zijn niet duurzaam en blijvend van aard. De onderhavige kruisingen moeten steeds opnieuw worden samengesteld. 

Op Buckfast spelen raciale kruisingen een hoofdrol in onze imkerij. In de eerste plaats om de hoogst mogelijke oogst te verkrijgen.

In de tweede plaats als een belangrijke voorwaarde die voorafgaat aan de samenstelling van nieuwe genetische combinaties en het vestleggen van permanente waarden.

 

Samenvattend: Bij het ontwikkelen van raszuiver materiaal, wat het belangrijkste deel vormt van de teelt, kunnen we tot op zekere hoogte speciale trekken van een ras of stam slechts intensiveren en stabiliseren, maar kunnen we niet een eigenschap ontwikkelen die niet op een of andere manier reeds aanwezig is. Anderzijds, via een zorgvuldig gepland en uitgevoerd schema van combinatieteelt en synthetisering beschikken we nu over de mogelijkheid om nieuwe genetische combinaties te vormen en worden we onze mogelijkheden niet langer ingeperkt door de beperkingen, die ons opgelegd worden door de raszuivere teelt.

* Parthenogenesis: ongeslachtelijke voortplanting, voortplanting zonder bevruchtiging.

** Heterosis: toestand waarbij de eerste generatie na een kruising meer vitaliteit bezit dan een van de ouders.

 

11. Internationale honinghandel.

Auteur: Kees van Heemert

Bijenhouden magazine, 8e jaargang, nr 6, september 2014

 

Er gaan grote bedragen om in de honinghandel die zeer internationaal is. Handel in honing is er al zolang er bijen zijn.

Honing kan goed verhandeld worden omdat het meer dan een jaar lang houdbaar is, vanwege de hoge concentratie aan suikers die het bederf door micro-organismen tegen gaan. 

De meeste honing wordt in (sub) tropische gebieden gewonnen omdat daar een groot deel van het jaar bijenplanten bloeien en er meer bloeiende natuur is dan in geindustraliseerde landen. 

 

De belangrijkste mondiale producenten van honing zijn: China, VS, Argentinie, Mexico, de EU, Turkije en de Oekraine. Zij nemen ruim 50% van de wereldproductie voor hun rekening. In deze landen is er een overschot aan honing die naar alle windstreken geexporteerd wordt.

De vraag naar honing groeit elk jaar en zelfs sneller dan de productie. In Nederland is, met een gemiddelde consumptie van één potje honing per persoon per jaar, voor slechts 15% zelfvoorzienend en moeten we relatief veel importeren. 

 

Zowel naar de VS als Europa vinden transporten plaats waarbij de honing in grote vaten van 300kg per schip vervoerd wordt. Overigens worden door de grote importeurs die honing verwerken, vaak honingpartijen gemengd om een bepaalde eindkleur te krijgen of om grotere bulkhoeveelheden samen te stellen. 

Vaak is de honing niet meer vloeibaar na transporten over zee en moeten de vaten eerst korte tijd opgewarmd worden (bij 40 graden Celsius) om de honing vloeibaar en hanteerbaar te maken. Regelmatig worden partijen honing onderschept waaraan maltose (suiker van rijst of mais) is toegevoegd om de prijs van de honing te drukken. Door de groeiende vraag naar honing is de afgelopen 7 jaar de prijs van honing verdubbeld. Deze trend zal doorgaan. De biologische honing die in Nederland op de markt komt, maar niet in Nederland gewonnen wordt, heeft een ECO keurmerk. En als de honing uit een derde wereld land komt dan is er ook Fair Trade honing te koop, hetgeen een groeiende doelgroep aanspreekt. 

12. Maken erfelijke eigenschappen een bij tot individu?

Auteur: Henk van der Scheer en Ardine Korevaar

Bron: Bijenhouden magazine, 11e jaargang, nummer 2, april 2017

 

Bij kolonievormende organisemen is het de vraag wanneer we over een individu spreken of dit individu zich onderscheidt van de anderen in de groep. Hoe zit dat met een bijenvolk dat ook uit individuele bijen bestaat?

In haar eentje, zonder volk, functioneert een bij niet, zij leeft om een taak in het volk te vervullen.. Bijen doorlopen een min of meer identiek patroon van gedragingen na hun geboorte, te beginnen met cellen poetsen en het voeden van de larven.

 

Walton en Toth (2016) komen tot de conclusie dat er consistente individuele kenmerken zijn waar te nemen in het gedrag van honingbijen, een soort 'persoonlijkheid' van de bij met individuele verschillen.

Zij beschrijven die verschillen voor drie aspecten:

1. consistentie in individueel gedrag in de loop der tijd,

2. consistentie in individueel gedrag tijdens een bezigheid en

3. de aanwezigheid van een samenhangend stel verschillende gedragingen.

In het bijzonder vonden de onderzoekers verschillen tussen bijen wat betreft het gebruik van trophallaxis, het delen van voedsel, een belangrijk communicatiemiddel binnen het volk. Sommige bijen bleken deze communicatie veel meer te benutten dan andere bijen, een eigenschap die in verschillende leeftijdsfasen te onderscheiden bleef.

 

Verschillen in gedrag tussen werksters worden wel genetisch verklaard. De koningin paart immers met meerdere darren. Mogelijk hebben die genetische verschillen invloed op de variatie in actiedrempels voor omgevingsprikkels, zoals bijvoorbeeld temperatuur, waardoor de ene werkster bij lagere temperaturen uitvliegt dan de andere halfzuster. 

Deze variatie in respons kan volgens Leboeuf en Grozinger (2014) tot een efficiente taakverdeling en grotere werbaarheid leiden van het volk. In grote volken zou meer taakspecialisatie voorkomen dan in kleine volken, in kleine volken moeten bijen meer multi-tasken.

 

Individuele bijen met de laagste actiedrempel kunnen grotere groepen beinvloeden zoals tijdens de voorbereiding voor het zwermen. 

Overigens is de rol die individuele variatie, de 'persoonlijkheid' van de bij, speelt in het functioneren van het volk bij verschillende omgevingsomstandigheden nog lang niet helder in kaart gebracht. Maar om terug te komen op de vraag: Maken erfelijke eigenschappen een bij tot individu? Ja! Er zijn aanwijzingen dat bijen individueel verschillen en dat die variatie bijdraagt aan een efficiente taakverdeling in het volk en de weerbaarheid van de kolonie vergroot.

13. Stuifmeel? Geen bij kan zonder!

"Stuifmeel, geen bij kan zonder"

Auteur: Jan Enne Dees

Uit: Bijenhouden, nummer 6, december 2017, 11e jaargang

NBV, Nederlandse Bijenvereniging

 

Wat is stuifmeel?

Stuifmeel (of ook wel pollen genoemd) is de verzamelnaam voor de mannelijke zaadcellen van bedekt- en naaktzadige planten, zoals een zonnebloem of grove den. De den gebruikt de wind als transporteur van het stuifmeel, evenals grassen. Dat zijn de windbestuivers.

 

Bloemplanten maken vaak gebruik van insecten om hun stuifmeel te vervoeren naar een andere plant waar dan de bestuiving plaatsvindt.

De plant lokt insecten met nectar (*). Er zal stuifmeel blijven kleven in het haarkleed van het insect, de bestuiver, die dat meeneemt naar de volgende bloem, waar het stuifmeel aan de stempel van die bloem kan kleven en zo voor de bevruchting zorgt.

Het belang van een goede bestuiving is dat de vrucht beter groeit en egaal uitgroeit, met minder misvormingen. Verder komt een betere zaadzetting tot stand, met minder vruchtrui en een hogere opbrengst.

 

Hoe ziet stuifmeel er uit?

Er is een grote variatie in vorm en afmetingen van stuifmeel. Er zijn bolronde stuifmeelkorrels, maar ook drie-, recht- en veelhoekige korrels.

De combinatie van grootte en vorm wordt gebruikt voor de determinatie (oftewel pollenanalyse**).

 

Zonder stuifmeel geen honingbijen:

Stuifmeel is de enige bron van eiwit voor honingbijen, daar moeten ze van groeien. Nectar is nodig voor de benodigde energie. 

Naast eiwit bevat stuifmeel o.a. vetten, olien, vitaminen, mineralen en aminozuren. Vooral jonge bijen hebben veel eiwit nodig. Voedsterbijen eten veel stuifmeel, zo'n 6,5 tot 12mg/dag) om daar eiwitrijk voedersap van te maken voor de larven.

Van belang voor de kwaliteit van stuifmeel voor de honingbij zijn het eiwitgehalte en de samenstelling van de aminozuren (***). De  honingbij heeft essentiele aminozuren nodig in haar voedsel. Het eiwitgehalte in de stuifmeelpollen varieert sterk, van 7% in mais tot 35% in de braam.

Een gevarieerde dracht is nodig want als er een aminozuur ontbreekt kan de rest van het stuifmeel ook niet worden benut. De paardebloem en de zonnebloem missen bijvoorbeeld Tryptofaan en Methionine in hun stuifmeelpollen. Heel goed zijn de wilg, de braam, de framboos en de asperge. Mais, een windbloeier die ook wel door de honingbijen wordt bezocht, bevat alle aminouren maar door het lagere eiwitgehalte van het stuifmeel heeft een honingbij er twee keer zoveel van nodig.

Voor de volledige uitgroei van één honingbij is ongeveer 145mg stuifmeel nodig, dat zijn ruwweg 10 paar stuifmeelklompjes. Een volwassen honingbij heeft nog eens 40mg stuifmeel nodig voor onderhoud van spieren e.d.; samen 185mg. Dat komt neer op 25-55 kg stuifmeel voor een goed volk gedurende een jaar!

Vooral in het voorjaar is een goede stuifmeelvoorziening belangrijk voor de start van het volk en de vorming van veel jonge bijen en ook ter voorkoming van nosema. 

In het najaar moeten de winterbijen een goed eiwit-vetlichaam (****)  vormen om de broedronde in het volgende voorjaar te kunnen beginnen. 

 

Bijenbrood:

Vers stuifmeel is maar beperkt houdbaar. Bijenbrood, het door de bijen bewerkte stuifmeel, is veel langer houdbaar. De verwerking begint al bij de oogst doordat de honingbij nectar en speeksel (enzymen) toevoegt aan het stuifmeel om het te laten plakken. De haalbij geeft de stuifmeelklompjes af bij een lege cel, waar de huisbijen ze met de kop en poten aanstampen in de cel. 

Door de warmte in de bijenkast van 35 graden Celsius treedt er een beperkte melkzuurgisting op, vergelijkbaar met die van zuurkool en kuilvoer. De pH daalt waardoor het stuifmeel houdbaar wordt. Tot slot komt er nog een laagje propolis op. 

Door de enzymen in het speeksel en de fermentatie gaat de harde beschermlaag om de inhoud van de stuifmeelkorrel stuk en wordt de inhoud beter opneembaar voor de honingbijen. 

 

Verzamelen en eten:

Stuifmeel is een zeer hoogwaardig product voor de mens; het bevat veel verschillende aminozuren, vitaminen en mineralen. Het zou een geneeskrachtige, verjongende en ziektebestrijdende werking hebben. 

 

Pollenallergie of hooikoorts:

Veel mensen zijn allergisch voor stuifmeel. Meestal gaat het dan om stuifmeel van windbloeiers zoals de berk, de den en graassoorten. Windbloeiers produceren enorme hoeveelheden stuifmeel in de hoop dat er pollenkorrels op de stampers van de bloemen komen voor de bestuiving, die dan weer moet leiden tot bevruchting. Dat stuifmeel waait dus letterlijk door de lucht en wordt door de mens ingeademd, met soms vervelende gevolgen. 

 

Pollenanalyse van honing:

In honing zit altijd stuifmeelkorrels, soms veel (meer dan 50.000 korrels/gram), soms weinig (minder dan 2.000 korrels/gram). 

Honing en stuifmeelkorrels kunnen worden gescheiden van elkaar. Van het stuifmeel kan een preparaat worden gemaakt om te bekijken onder een microscoop (440-600 x vergroting). Zo kan worden achterhaald op welke planten de bijen hebben gevlogen. De geografische herkomst van het stuifmeel kan soms worden vastgesteld, zo duidt bijvoorbeeld citrus- of eucalyptusstuifmeel op buitenlandse honing. Aan menoflorale honing (honing van één specifieke plantensoort, bijvoorbeeld Lindehoning) worden eisen gesteld ten aanzien van het percentage pollen van die plant in het stuifmeelspectrum van die honing. 

 

(*) De 10 aminozuren die een honingbij nodig heeft in het voedsel (de Groot 1953):

Threonine, Valine, Methionine, Leucine, Iso-leucine, Fenylanaline, Lysine, Histidine, Arginine en Tryptofaan.

(**) Van nectar tot honing

(**) Pollenanalyse compleet

(****) Eiwit-vetlichaam

 

Bron: Maandblad 'Bijenhouden', auteur: Kees van Hemert, dec.2012, nr 12:

"Honing uit de omgeving werkt tot op zekere hoogte tegen hooikoorts. Bij het in de lucht komen van stuifmeel krijgt één op de zes mensen hooikoortsklachten. De stof Histamine, die daardoor in het lichaam vrijkomt, zorgt voor een overdreven afweerreactie met ziekteverschijnselen als gevolg zoals een verstopte neus, benauwdheid, jeukende ogen enzovoort.

Onderzoek geeft aan dat bij de meeste mensen het immuunsysteem in het lichaam geactiveerd kan worden door het innemen van honing waarin de pollen verwerkt zitten uit diezelfde omgeving. Komen later de stuifmeelpollen in de lucht bij de voorjaarsbloei dan is het lichaam beter bestand tegen de inbreuk van deze pollen. Onvoldoende bekend is de hoeveelheid pollenkorrels in de honing nodig zijn om juist dit immuunsysteem te activeren. In een theelepel met honing (ongeveer 10gram) zitten gemiddeld 50.000 pollenkorrels. Dat is voldoende om door het menselijk immuunsysteem herkend te worden en bij een dagelijkse dosis van een theelepel een therapeutisch effect te geven."

 

Zie ook:

Uit: Bijenhouden 2010/10, oktober 

Auteur: Henk van der Scheer en Mari van Iersel

"Zonder stuifmeel geen vitale bijen"

NBV Nederlandse Bijenhoudersvereniging

eiwitten en eiwit- vetlichaam.pdf (84069)

 

14. De aardhommel, een succesvolle bestuiver maar ook een exoot.

Tekst: Marie José Duchateau

Uit: Bijenhouden magazine, 12e jaargang, nr 4, augustus 2018

 

Hommels horen, net als de honingbij, tot pollenkorf-dragende bijen (Corbiculata) die het stuifmeel in stuifmeelkorfjes naar het volk transporteren. In Nederland komen ruim 20 soorten hommels voor. Ze vormen éénjarige volken: alleen de koninginnnen overwinteren en zijn in het vroege voorjaar te zien op vroegbloeiers zoals de wilg en botanische heide om nectar en stuifmeel te verzamelen voor het eerste broed. Het volk start als de eerste werksters uitgekomen zijn. Ze nemen als snel de gevaarlijke taak op zich van stuifmeel en nectar verzamelen van de koningin over. 

Hommels zijn belangrijke bestuivers van de wilde flora. Ze zijn bijna de enige bestuivers van bloemen vroeg in het seizoen zoals smeerwortel en wat later de witte dovenetel en rode klaver. 

Het zijn efficiente stuifmeelverzamelaars door de eigenschap van 'buzzen': de hommel produceert met haar vliegspieren actief trillingen waardoor stuifmeel loslaat uit de stuifmeelhokjes zoals de roos en de papaver. Daarnaast kunnen hommels door hun dikke beharing al bij lage temperaturen vliegen.

Vanaf 1987 was de commerciele kweek van aardhommelvolken (Biobest in Belgie en Koppers en Brinkman in Nederland) een feit.

In 1993 werd 100% van de tomaten uit de Nederlandse kassen bestoven door hommels. (Honingbijen hebben door hun middel van de bijendans de mogelijkheid om hun stuifmeel ook van andere planten en struiken te halen dan alleen de aangeboden plant in de kas. Hommels hebben geen vorm van onderlinge communicatie wat hen zo goed als standvast maakt en zij op de plant blijven vliegen die in de kas aangeboden wordt door de teler).

In die tijd zijn enorme vorderingen gemaakt  in de kweek van hommels. Vanaf de beginjaren van de commerciele teelt werden aardhommelvolken al ge-exporteerd naar bijvoorbeeld de Verenigde Staten (1991), Japan (1992) en Chili (1998) voor de bestuiving van tomatenbloemen in kassen. Wereldwijd zijn meer dan 30 hommelkweekbedrijven en gaat het om ruim een miljoen hommelvolken, met recht 'big business'. 

 

Maar het bleek al snel dat de aardhommels uit de kassen konden ontsnappen en als generalist succesvol konden concurreren met inheemse soorten. Daarmee was de Europese aardhommel een exoot geworden die een bedreiging vormde voor inheemse soorten. Er kwam in Canada en de Verenigde staten een importverbod van de Bombus terrestris. Commerciele bedrijven begonnen daarom met de kweek van de inheemse soorten, bijvoorbeeld Bombus ignitus voor de Japane markt en Bombus impatiens voor de Noord-Amerikaanse markt. Voor Engeland wordt de Bombus terrestris audax gekweekt, een ondersoort die dreigde te mengen (hybridiseren) met Bombus terrestris, en daarmee een verlies zou betekenen van een uniek, plaatselijk aangepast ecotype. 

Maar voor sommige landen is het te laat, zoals in Chili waar Bombus terrestris zich met een snelheid van 200km per jaar verspreidt. Tasmanie, een eiland ten zuiden van Australie, waar de aardhommel per ongeluk (?) terecht gekomen is, heeft nu een eigen hommelpopulatie en die bedreigt samen met de ook ingevoerde honingbij de inheemse bijen. 

En hoewel tomatentelers in Australie waar van nature geen hommels voorkomen, graag aardhommelvolken willen importeren voor de bestuiving van tomaten, is dat tot nu toe verboden. Een belangrijk argument is dat ontsnapte hommels goede bestuivers zouden kunnen zijn van allerlei onkruiden die ooit meegenomen zijn vanuit Europa, en waarvan de hommels de natuurlijke bestuivers zijn. 

De zoektocht naar een vervangende bestuiver lijkt gevonden te zijn in Amegilla murrayensis, een solitaire bij die ook een buzz-bestuiver is. Maar het is de vraag of die commercieel gekweekt kan worden. 

Het enorme succes van aardhommels is te danken aan hun bestuivingscapaciteiten en de mogelijkheid ze commercieel te kweken. 

 

15. Honingsoorten met bijzondere eigenschappen.

Auteur: Jaap Kerkvliet

Uit: Bijenhouden magazine, 12e jaargang, nr 5, oktober 2018

 

Is honing alleen maar een suikerig broodbeleg of is het meer dan suiker?

Wat kan er mis gaan en mis zijn met honing?

 

Niet overal op de wereld wordt honing voor directe consumptie gebruikt; honing dient ook als grondstof voor de bereiding van alcoholische dranken, voor ceremoniele gebruiken en als genezend medicijn.

 

Meer dan suiker?

Er wordt vaak uitsluitend vanuit voedingsoogpunt naar honing gekeken en dan is de conclusie snel gemaakt: honing bevat 82% suikers en 18% water. 

Honing kent echter ook een hele reeks specifieke inhoudsstoffen zoals enzymen, flavonen en flavonoiden (anti-oxidanten), methylglyoxaal en aromatische verbindingen, die de specifieke eigenschappen zoals smaak en kleur bepalen.

Dan zijn er nog een aantal enzymen aanwezig waarbij vooral glucose-oxidase opvalt, dat een rol speelt bij wondgenezing. 

Al deze begeleidende stoffen zijn slechts in kleine hoeveelheden aanwezig, maar ze leveren wel degelijk een bijdrage aan enkele unieke eigenschappen van honing.

Zo bestaat er bittere honing, giftige honing, genezende honing en medicinale honing. 

Onder genezende honing verstaan we de honing die in de volksgeneeskunst wordt aanbevolen. Van medicinale honing is bewezen dat het genezende eigenschappen heeft, zoals de Manuka honing uit Nieuw-Zeeland.

Een goed voorbeeld van sterk bitter smakende honing is bijvoorbeeld de tamme kastanje uit Italie, of honing van de aardbeienboom ook afkomstig uit Italie. 

Bij sommige consumenten zijn deze bittere honingsoorten nogal in trek en worden beschouwd als eetlustopwekkend en rijk aan anti-oxidanten. 

 

Behalve bittere honing leveren verschillende planten uit de heidefamilie ons giftige honingsoorten op. Bekend zijn de giftige honingen van sommige rhododendronsoorten uit Nepal en Turkije. Historisch in dit verband is de massale vergiftiging van de Griekse troepen onder leiding van Xenophon in 401 na Christus in de omgeving van de Zwarte zee.

Problemen door rhododendronhoning (R. ponticum) zijn vooral bekend uit Turkijke, met als symptomen: tintelingen in de vingers en tenen, misselijkheid, afname van de hartslag naar 30 slagen/per minuut, bloeddrukverlaging en ten slotte bewusteloosheid. 

De giftige bestanddelen zijn zogenaamde grayanotoxines, waarvan er nu ongeveer 25 verschillende aangetoond zijn. Overigens zouden deze verbindingen een goed middel zijn -in de juiste dosering-  voor verlaging van de bloeddruk, maar tot nu toe is daar geen wetenschappelijke belangstelling voor.

Bijen blijken geen last te ondervinden van deze, voor de mens giftige stoffen.

Als u wel eens in Zwitserland komt: Rhododendronhoning is daar een geliefde honingsoort, maar die is afkomstig van Rhododendron ferrugineum en Rhododendron hirsitum (Alpenroosje) en totaal niet giftig. 

 

16. Stuifmeelpollen als voedingsmiddel voor de mens.

Uit: Stuifmeelonderzoek van honing voor imkers, scholen en laboratoria.

Uitgeverij: Stichting Landelijk Proefbedrijf voor insectenbestuiving en bijenhouderij (Ambrosiushoeve, Hilvarenbeek), 1999.

Auteur: J.D. Kerkvliet, inspectie Gezondheidsbescherming, waren en Veterinaire Zaken, Amsterdam  

Pollen als voedingsmiddel:

Meestal consumeert de mens stuifmeel ter voorkoming, verlichting of genezing van kwalen. Hoewel de werking niet zo spectaculair is als die van propolis worden opmerkelijke gevallen van verbetering vermeld.

Stuifmeel reguleert de darmwerking, dat wil zeggen het werkt zowel tegen verstopping als tegen diarree.

Ook Zwitsers onderzoek (Uccusic, 1983) wijst op een eetlustopwekkende werking van stuifmeelpollen en op een aantal andere positieve resultaten.

Zo zou stuifmeel 'versterkend' werken, het 'welbevinden' verbeteren, 'geestelijke arbeid' verlichten en bloedtoevoer naar de hersenen verhogen. Voorts, nog steeds volgens Caillais, verbetert consumptie van stuifmeel het gezichtsvermogen, gaat haaruitval tegen en werkt genezend bij prostaatontstekingen (Herold 1976).

Een aantal meer wetenschappelijke onderzoeken heeft echter wel degelijk afname van ontstekingen en infecties aangetoond. Ook kan stuifmeel desensibilisatie geven van allergie (hooikoorts). Pollen in combinatie met koninginnengelei is wel gebruikt tegen stralingsziekte (Uccusic, 1983).

 

Samenstelling van pollen:

Zowel het bijenlarven als de jonge bijen krijgen stuifmeel gemengd met honing als voer. Voor hen is dit een voedingsmiddel van levensbelang. De imker kan verzamelde stuifmeelklompjes van de achterpoten van de bij oogsten met een 'pollenval'. Na drogen van de klompjes worden deze verkocht voor menselijke consumptie. Soms wordt aan de voedingswaarde van dit stuifmeel voor de mens getwijfeld. We bespreken hier daarom achtereenvolgens de chemische samenstelling, voedingswaarde en andere eigenschappen. 

De samenstelling van alle constituenten is echter sterk wisselend; zo bevat pollen van de Den

(Pinus), een windbestuiver, slechts 7% eiwit terwijl dat van de Amandel (Prunus amygdalus), een typische insectenbestuiver, 29% bevat. Het vitamine C gehalte kan ook wisselen. Metingen verschillen van 30 tot 190 milligram per 100 gram pollen. 

Tabel 1 t/m 5 vatten samen wat over door bijen verzameld stuifmeel bekend is uit verschillende wetenschappelijke bronnen en eigen onderzoek van de Keuringsdienst van Waren. 

Bijen veranderen de samenstelling van pollen o.a. door het toevoegen van nectar waardoor het koolhydraatgehalte aanmerkelijk hoger wordt. 

Het watergehalte van vers stuifmeel is ca 25%. 

Na drogen wordt dit teruggebracht tot ca 11 %. 

 

Tabel 1.

Water en voedingsstoffen per l00 gram in door bijen ingezameld pollen (gemiddelde watergehalte 11,2 %; energie 925 Kj/l00 g of 21 6 Kcal/ 100 g) in procenten.

Stof:

Gemiddelde gehalte

Minimum gehalte

Maximum gehalte

Water

11.2

7

16.2

Eiwit

16.8

5.2

25.1

Vet

4.4

0.8

12.8

Koolhydraten:

 

 

 

        -     Glucose

8.8

3.1

15.3

        -     Fructose

16.8

12.6

21.9

        -     Zetmeel

Meestal afwezig

0.0

11.0

        -     Overig

2.2

-

-

Voedingsvezels

2.9

0.0

25.8

 

Tabel 2.

Vitaminen gehalten (gemiddelde, minimum en maximum waarden) in stuifmeelpollen door bijen verzameld in milligram per 100 gram droge stof en de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) voor de mens in milligram. 

Vitamine

Gemiddeld

Minimum 

Maximum

ADH

Beta caroteen

11

0

0

1

Thiamine (B1)

1.02

0.63

1.25

1.4

Riboflavine (B2)

1.53

0.98

2.05

1.6

Niacine (B3, PP)

9.26

5.15

11

18

Pantotheenzuur (B5)

1.60

0.91

2.05

6

Pyridoxine (B6)

0.32

0.24

0.39

2

Biotine (B8, H)

2.5

0

0

0.15

Foliumzuur (B9)

0.96

0.83

1.05

0.4

Ascorbinezuur (C)

30

0

0

60

Tocopherol (E)

3.2

0

0

10

Rutine (P)

560

200

800

0

Calciferol (D)

0.03 µg

 

 

 

 

Hieruit blijkt dat, om in de dagelijkse vitaminebehoefte te voorzien, men in de orde van 200 gram pollen per dag zou moeten eten. Toch bevatten stuifmeelpollen opmerkelijk grote hoeveelheden B vitamines: B1, B2, B3 en B6. Dit wordt slechts geëvenaard door tarwekiemen, runderlever en gedroogde biergisttabletten. Vitamine D ontbreekt vrijwel geheel in pollen. Het vitamine C gehalte neemt sterk af bij bewaring. 

 

Tabel 3.

Gehaltes aan mineralen (gemiddelde, minimum en maximum waarden) in door bijen ingezameld pollen in milligram per 100 gram droge stof en de voor de mens aanbevolen dagelijkse hoeveelheden (ADH) in milligram. 

Mineraal

Gemiddeld

Minimum

Maximum

ADH

Kalium

1329

430

7564

3120

Natrium

161

23

1678

2000

Fosfor

286

83

402

800

Calcium

321

20

1764

800

Magnesium

207

12

583

300

 

Tabel 4.

Gehaltes aan sporenelementen (gemiddelde, minimum en maximum waarden) in door bijen ingezameld pollen in µg per 100 gram droge stof en de voor de mens aanbevolen dagelijkse hoeveelheden (ADH) in µg. 

Element

Gemiddeld

Minimum

Maximum

ADH

IJzer

17.000

17.000

18.000

14.000

Mangaan

4.500

1.700

11.200

5.000

Kobalt

14

0

0

3

Koper

1.100

200

2.000

2.500

Zink

12.700

3.000

25.100

15.000

Fluor

0

0

0

1.500

Jodium

7

0

0

150

Chroom

24

24

61

125

Seleen

0

0

0

50

Zwavel

305.000

96.000

609.000

0

Molybdeen

14

0

0

160

Nikkel

500

0

0

0

 

Het eiwitgehalte van pollen is sterk afhankelijk van de soort plant waarvan de pollen afkomstig is. Ook voor de mens behoren eiwitten tot de belangrijkste bouwstenen van het lichaam. Eiwitten, of proteïnen zijn zelf weer opgebouwd uit combinaties van 22 aminozuren. Een tiental van deze aminozuren kan het lichaam zelf niet maken. Ze worden essentiële aminozuren genoemd. Het lichaam moet ze daarom in z'n geheel uit voedingsstoffen betrekken. Eiwitten waarin alle essentiële aminozuren in een goede verhouding voorkomen worden eiwitten met een hoge biologische waarde genoemd. Voorbeelden hiervan zijn eiwitten uit vlees, vis, melk, soja. Stuifmeel bevat weliswaar veel essentiële aminozuren, maar niet in uitgebalanceerde hoeveelheden. Indien u zou besluiten vanaf heden alleen maar pollen te eten om in uw eiwitbehoefte te voorzien, dan heeft u 225 gram per dag nodig. 

Ook het vetgehalte van stuifmeel is sterk afhankelijk van de soort pollen. Zo werd in stuifmeel van de Gewone paardenbloem (Taraxacum officinale) 13% vet gemeten terwijl dat van maïs (Zea mays) slechts 2,2% bevatte. De voedingswaarde wordt vooral bepaald door het soort vetten: enkelvoudig of meervoudig onverzadigd, of verzadigd vetzuur. Pollen bevat hoofdzakelijk enkelvoudig en meervoudig onverzadigde vetzuren, die een gunstig effect hebben op het cholesterolgehalte en vetgehalte in het bloed. 

Koolhydraten: De suikers glucose (druivensuiker, dextrose) en fructose (vruchtensuiker, laevulose) komen in door de bijen verzameld pollen in aanmerkelijk grotere hoeveelheden voor dan in met de hand verzameld pollen. De reden hiervoor is, dat bijen bij het verzamelen van pollen nectar aan de pollenklompjes toevoegen. 

Opmerkelijk is ook de variatie in het gehalte aan zetmeel. De meeste pollensoorten bevatten geen zetmeel maar enkele uitschieters juist weer erg veel. In met de hand verzamelde maispollen zit bijvoorbeeld maar liefst 22% zetmeel. Dit is bij microscopisch onderzoek dan ook als kleine ovale korrels (2 bij 7 micrometer) in de maïspollen waar te nemen. Ook pollen van andere grassen dan maïs, van Cistus en van Eik zijn zetmeelrijk. Koolzaad en Klaver bevatten daarentegen geen zetmeel. Waarschijnlijk heeft zetmeel voedingswaarde voor de bijen; net als bij de mens bevat het speeksel van de bijen het enzym amylase (diastase) waarmee zetmeel kan worden afgebroken. 

Het ruwvezelgehalte van pollen (voor de mens van belang voor de darmwerking, bijvoorbeeld zemelen) is normaal niet groot. Stuifmeel van coniferen is echter een uitzondering, hierbij werd een gehalte van 25% gemeten.

 

 

Naar boven.